Column in het blad Beelden, nr 1 2024 – Carla Rump
Lang had ik er naar toe geleefd, mijn reis om deze wezens te mogen aanschouwen. Ik
had een storm getrotseerd, mijn geannuleerde trein omgebogen tot een autorit, maar
het gesprek kwam niet op gang. Ik liep langs de kade, links van mij de Seine en rechts
die rij bomen, mijn muzes. Het stuk tussen de Pont Neuf en Pont Royal, een rij zwarte
populieren met hun witte basten en hun ingekerfde verhalen. Dat was het wat mij
triggerde, die basten als houtskooltekeningen. Van onder tot boven betekend door
mensenhanden. En nu was ik er dus.
In mijn hoofd had ik het rond: hedendaagse hiërogliefen in Parijs. Een onderzoek waarbij
ik de basten zou frotteren, een stuk boom zou afgieten. De stapeling van verhalen loskoppelen, een nieuwe kunstuiting vinden. Ik zag deze bomen als drager van geschiedenis, kris kras door elkaar buitelende verhalen, gekerfd in de bast. Geen onder en boven, maar enkel het menselijk verlangen om iets aan de wereld te geven. De boom die doorgroeit, de tekens vervagen en veranderen, het is een gesprek van mens tot boom en van boom tot mens geworden. Ik zag mijzelf al op de ladder tegen zo’n boom staan waarbij ik met stukken papier maar ook met stukken klei in de weer zou gaan. Al kleiend en rollend over de bast, de sporen achterlatend in mijn kunstenaarshand.
Ik wilde de tijd stilzetten, maar dat was al voor mij gedaan. Ik keek naar beneden, inderdaad verschillende kinderkopjes lagen los, werden in een grillige vorm naar boven geduwd door de wortels. Ik keek naar zo’n grote stomp, een enkele inkerving zichtbaar nog, als bewijs dat dit toch echt een van de bomen was waar ik mijn oog op had laten vallen. Ik moest denken aan Arthur Japin, hij heeft het boek The giving tree van Shel Silverstein zo prachtig vertaald.

Het gaat over de menselijke conditie, het geven en nemen. Maar het gaat dieper, het is een samenvatting van ons als mens. Het raakt, het emotioneert. Ook ik was verslagen door de onomkeerbaarheid van het kappen van deze bomen.
Bomen geef ik een tweede leven door er een sculptuur van te maken, maar juist hier, aan de kade van de Seine, wilde ik de bomen eren, de kleine liefdesverhalen in de boom ontrafelen als een hiëroglief en vastleggen voor de geschiedenis. Het verval wilde ik laten zien, maar vooral wilde ik de kwetsbaarheid tonen in het magische gesprek tussen mens en boom. Die oerhandeling van het kerven in zo’n boom, het heeft iets onbeholpens en toch is daar die weide range aan gevoelens die het suggereert.
Zo’n 200 jaar geleden werd het hiërogliefenschrift door de Parijzenaars als magisch ervaren en was het hip! Zo kwam het dat honderd meter vanaf mijn plek waar ik nu sta, de obelisk van Cleopatra geplaatst werd. Wat beelden de pictogrammen uit, waren het symbolen voor voorwerpen, ideeën, gevoelens? Dit is pas 200 jaar geleden ontrafeld door het wonderkind Jean François Champollion. Hij
rende in 1822 de straat op en riep “het is me gelukt!”, daarna schijnt hij flauw gevallen te zijn.
Ik verman me en wandel naar de volgende brug. Ik vang alvast een glimp op van het groene blad wat ik in de verte zie wuiven. Er staan nog een paar bomen overeind! Niet alles is weggehaald. Ik krijg haast, in elk opzicht. Ik wil nu zo snel mogelijk contact met de mairie van dit stadsdeel van Parijs. Misschien is er nog iets te redden. Kan ik alsnog deze kleine verhalen universeel maken.
Nog steeds zie ik grote lappen papier, stukken brons voor me. Mijn samenkomst van massa en geschiedenis in de hoofden van de bezoekers prenten en een aanvulling geven op de biografie van Parijs.